Monica selecteert haar lunch in Puur, het bedrijfsrestaurant bij ’s Heeren Loo waar mensen met een verstandelijke beperking dagelijks heerlijke lunches verzorgen.


Jurist Monica de Visser heeft een paramedische achtergrond en werkt zes jaar bij ’s Heeren Loo, een landelijke zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Monica adviseert zorgverleners bij complexe casuïstiek, geeft juridisch/ethisch advies aan de Raad van Bestuur, de managers en de zorgverleners en is lid van het kernteam voor de implementatie van de Wet zorg en dwang. Naast haar werk bij ’s Heeren Loo heeft Monica een scholingsbureau, genaamd Smaragd.

Tijdens ons congres “Gewoon Unieke Mondzorg, meer bewustzijn over mond en brein” op 17 april aanstaande bent u in de wereld van mondzorgverleners voor de meesten een vreemde eend in de bijt. Wilt u eens iets vertellen over uw opleiding, uw werkervaring en uw persoonlijke leven?

Laat ik met het laatste beginnen. Ik ben gehuwd en mijn man en ik hebben een volwassen zoon en een volwassen dochter. Mijn man is adviseur privacy en werkt bij Slachtofferhulp Nederland. Onze zoon studeert Technische Informatica. Onze dochter heeft Nederlands gestudeerd, werkt als communicatieadviseur en heeft als hobby het maken van hikes in afgelegen natuurparken.

Aan het begin van de tachtiger jaren heb ik gedurende vier jaar de paramedische opleiding Voeding en Diëtetiek in Utrecht gevolgd. Een echte diëtist ben ik niet geworden. Wel heb ik tot ongeveer mijn dertigste levensjaar op verschillende afdelingen in het Diaconessenhuis in Utrecht gewerkt. Daar kwam mijn opleiding best van pas, maar na ongeveer acht jaar wilde ik iets totaal anders en dat kwam als vanzelf op mijn pad. De politie in Amsterdam zocht 25 tot 35 “stevige” vrouwen die zich moesten gaan bemoeien met geweld achter de voordeur en jeugdzaken. Ik heb gesolliciteerd, werd aangenomen en moest toen gedurende een periode van twee en een half jaar een speciale opleiding volgen. Ik kreeg veel te maken met echtelijke twisten en de gevolgen daarvan en dit werk heb ik vijf jaar gedaan. Toen werd mij duidelijk dat ik toch meer een sociaal werker ben en dat ik dat als politievrouw onvoldoende kon verwezenlijken. Ik wilde terug naar de wereld van de zorgverlening en in eerste instantie ben ik gaan werken als belangenbehartiger voor ouders van kinderen met een verstandelijke beperking. Om mijn werk goed te kunnen doen, heb ik de hbo-opleiding sociaaljuridische dienstverlening gevolgd. Het juridische aspect van de zorgverlening kreeg mij in zijn greep en het gevolg daarvan was dat ik besloot de universitaire rechtenstudie te gaan volgen. Deze studie aan de Universiteit van Amsterdam heb ik afgerond in 2011 met de master gezondheidsrecht en toen voelde ik mij op mijn plaats. Ik werkte inmiddels als stafmedewerker en juridisch adviseur bij een kleine zorginstelling in West-Friesland.

Ik ken u van uw werk bij de landelijke zorginstelling ’s Heeren Loo. Hoe bent u daar terechtgekomen en welke taken hebt u?

In 2014 heb ik bij ’s Heeren Loo gesolliciteerd naar een baan voor één jaar om adviezen te geven over allerlei zaken die te maken hadden met gezondheidsrecht en om mijn collega te vervangen als ambtelijk secretaris van de klachtencommissie cliënten. Gedurende dat jaar bleek het aantal vragen zo massaal dat mijn tijdelijke functie werd uitgebreid tot een permanente. Officieel ben ik seniorjurist gezondheidsrecht en ethiek Bestuursondersteuning. Mijn werk bestaat uit het verstrekken van juridische adviezen aan de Raad van Bestuur van ’s Heeren Loo en aan de managers en de zorgverleners in de woonzorgcentra van onze zorginstelling.

Ik weet dat u ook nog een eigen bedrijf hebt. Welk werk doet u in dat verband?

Naast mijn volledige baan bij ’s Heeren Loo heb ik inderdaad een eigen scholingsbureau met de naam Smaragd. In dat verband verzorg ik juridische en ethische nascholing aan mensen die werkzaam zijn in de zorgverlening. Ik ben daarmee, uitgedrukt in uren, één tot twee dagen per week bezig. Ook dat vind ik heel leuk om te doen want lesgeven is een van mijn grote passies.

Wat vindt u van alle wetten over de zorgverlening die in de afgelopen jaren zijn verschenen? Zijn er goede bij en zijn er wetten die in de praktijk lastig uitvoerbaar zijn?

Toen ik bij de politie werkte, bestond bijvoorbeeld de Meldcode en het stappenplan Huiselijk Geweld en Kindermishandeling nog niet. Wij gingen met de ouders in gesprek en konden op die manier vrij gemakkelijk hulp bieden. Tegenwoordig heet dit bemoeizorg en is dit gecompliceerder en het vereist veel administratieve rompslomp. Ik vind het jammer dat er nog zo weinig gewerkt wordt vanuit  het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Doel van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van de mensenrechten van mensen met een beperking. In dit verdrag is aangegeven wat de overheid moet doen om ervoor te zorgen dat de positie van mensen met een beperking verbetert.

Zorgenkind is wetgeving die vanuit de centrale overheid is overgegaan naar de gemeenten. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de zorg voor jeugdigen. Dat heeft voor veel jongeren nare gevolgen gehad. Door gebrek aan kennis hebben de gemeenten dure adviesbureaus ingehuurd om te bepalen of en, zo ja, welke jeugdhulp een jongere nodig heeft. Dat is mijns inziens niet nodig omdat de jeugdhulpverleners van de jongeren die dit betreft vanuit hun professie handelen. De beslissingen worden nu genomen door ambtenaren en als bij de gemeenten op een bepaald moment het jaarbudget volledig is verbruikt, betekent dit simpel dat mensen die dringend zorg nodig hebben deze zorg niet krijgen. Ook zie ik in de praktijk veel problemen met schotten in de financiering van jeugdigen die bijvoorbeeld ook psychische hulp nodig hebben. Er ontstaat dan een discussie over ‘wie betaalt’ en niet over welke jeugdhulp de jongere nodig heeft.

Wat zijn naar uw mening de positieve en de negatieve punten van de Wet zorg en dwang?

De intentie van deze Wet is goed. Het heeft echter veel te lang geduurd voor hij gereed was. Door incidenten in de samenleving tijdens de ontwikkeling is hij ook onnodig complex geworden. Positief is dat het bijbehorende stappenplan een mooie methodiek is die vrij eenvoudig onderdeel kan zijn van het normale zorgproces. Het uitgangspunt is dat geen onvrijwillige zorg wordt verleend. Als iemand een bepaalde zorgverlening weigert, moet worden gezocht naar een alternatief dat wel acceptabel is. Met andere woorden: zorgverleners moeten in die gevallen creatief zijn. Ik kan een mooi voorbeeld geven van een doofblinde cliënt. Die gaf een zorgverlener bij een bepaalde zorgactie een kopstoot. Daarmee gaf deze cliënt aan dat hij zich onveilig voelde. Het gaat dan niet aan deze zorgactie nogmaals op dezelfde wijze toe te passen. De zorgverlener moet zich veeleer realiseren dat het probleem bij hem of haar kan liggen, hij moet zich verplaatsen in de leefwereld van een doofblinde en zich afvragen hoe het anders kan op een manier die ervoor zorgt dat de cliënt zich wel veilig of minder onveilig voelt. Zorgverleners moeten zich bij een beetje gedwongen zorg ook niet laten leiden door angst voor kritiek van familieleden. De meeste familieleden waarderen het als er goed voor hun geliefden wordt gezorgd, vooral als zij hier zelf niet toe in staat zijn.

Negatief is dat door de wet de registratiedruk toeneemt en dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd allerlei controlesystemen moet invoeren. Dat zou allemaal niet nodig zijn als de Inspectie gewoon preventief op bezoek komt en gerichte vragen stelt en niet pas in actie komt als uit de controlesystemen blijkt dat dit nodig is.

Bij mijn scholing vanuit Smaragd hanteer ik rond de Wet zorg en dwang het motto “Van wet naar zorgpraktijk”. Dat is waar het om draait. Ik probeer de wet zodanig uit te leggen dat men er in de praktijk goed mee om kan gaan. Die uitleg komt niet over als ik papieren artikelen uitdeel, maar alleen als ik mondelinge toelichting geef vanuit de dagelijkse praktijk.